Onafhankelijkheid/belangenconflict
BIJZONDERE CONTROLEOPDRACHT NA EEN EENMALIGE WAARDERINGSOPDRACHT
In een zaak waarover op 4 maart 2021 uitspraak is gedaan (nr. 1943/F/2020/974), heeft de Tuchtcommissie van het IAB geoordeeld dat de gecertificeerde accountant die voor een vennootschap een eenmalige waarderingsopdracht uitvoert op basis van een zakelijk recht van opstal, niet meer voldoende onafhankelijk is om vervolgens de rekeningen van de vennootschap voorafgaand aan haar ontbinding te controleren.
De accountant moet immers in het kader van deze wettelijke controleopdracht de meerwaarde die bij de verkoop van het recht van opstal gerealiseerd is, verifiëren en moet dus zijn eigen waarderingswerk controleren.
PERSOONLIJKE EN FINANCIËLE BANDEN MET CLIËNTEN – FEITELIJK ZAAKVOERDER VAN EEN CLIËNTE – BELANGENCONFLICT DOOR BAND MET EEN PARTNER
De Commissie van beroep oordeelde in een beslissing van 4 oktober 2021 (1884/N/2020) dat een lid een inbreuk pleegde op zijn onafhankelijkheidsplicht door leningen te verstrekken aan zijn cliënte, door zekerheden te stellen voor kredieten van cliënten (door hypotheekstelling op de naakte eigendom van verschillende onroerende goederen), het intreden in het aandeelhouderschap van cliënten en het uitoefenen van het feitelijk zaakvoerderschap van een cliënte.
Door het stellen van deze handelingen samen met, ten voordele van of in samenspraak met de vennootschappen waarmee hij persoonlijke en financiële banden had, kwam de onafhankelijkheid, inzonderheid wat betreft de beoordelingsvrijheid en de onpartijdigheid, in het gedrang.
Door het enkele feit dat hij optrad bij overeenkomsten en financiële operaties waarin cliënten betrokken partij waren, elk met een onderscheiden belang, en waarin hij rechtstreeks of onrechtstreeks belanghebbende was, hetzij persoonlijk, hetzij wegens de band met zijn partner, kon hij niet langs alle zijden tegelijk staan, zonder in belangenconflicten te verkeren.
PERSOONLIJKE EN FINANCIËLE BANDEN MET CLIËNTEN – PARTICIPATIE IN GEZAMENLIJKE VASTGOEDPROJECTEN
In de beslissing van 16 december 2021 (50/N/2021) oordeelde de Nederlandstalige kamer van de Tuchtcommissie dat een lid een inbreuk pleegde op zijn onafhankelijkheid door te participeren in de vastgoedprojecten van zijn cliënt. Het betrokken lid had hierbij zelf een vennootschap opgericht waarmee hij aan projectontwikkeling deed en via dewelke hij participeerde in de vastgoedprojecten van zijn cliënt, die bovendien zijn broer was. Deze vennootschap was bovendien bestuurder geworden van zijn erkende accountantsvennootschap. Met deze werkvennootschap verzorgde hij eveneens de boekhouding van de vennootschappen die zijn cliënt (broer) aanwendde voor de vastgoedprojecten. De Tuchtcommissie argumenteerde hierbij dat de zware onmin die in dergelijke omstandigheden was ontstaan, nu net één van de zaken is die de deontologische regel van de onafhankelijkheid wil vermijden.
Retentieverbod
RESULTAAT VAN HET WERK VAN DE ACCOUNTANT
In een zaak waarover op 26 oktober 2021 uitspraak is gedaan (nr. 29/F/2021/15), heeft de Tuchtcommissie verklaard dat boekingen die het resultaat zijn van het werk van de beroepsbeoefenaar, niet impliceren dat deze laatste zich deze heeft toegeëigend.
De Tuchtcommissie is van oordeel dat alle boekhoudkundige stukken, met inbegrip van doch niet beperkt tot de dagboeken, balansen en rekeningen, moeten worden teruggegeven aan de cliënt of aan de collega die de beroepsbeoefenaar opvolgt.
Ze herinnerde er tevens aan dat de wet de beroepsbeoefenaars niet het recht geeft om boekhoudkundige en fiscale documenten achter te houden bij gebreke van betaling van hun honoraria en dat de boeken, documenten en elektronische of andere informatie die aan de cliënt toebehoren, door de beroepsbeoefenaars op verzoek van de cliënt aan deze laatste moeten worden teruggegeven.
Professionele tekortkomingen
ORGANISATIE VAN MINNELIJKE SCHIKKINGEN MET DE SCHULDEISERS VAN DE CLIËNT
Op 21 april 2021 heeft de Commissie van Beroep van het IAB (nr. 1873/F/2019/940) geoordeeld dat een gecertificeerde accountant die minnelijke schikkingen treft met de schuldeisers van een cliënt, professionele tekortkomingen begaat indien hij een bevoorrechte schuldeiser van dergelijke schikkingen uitsluit en indien de moedermaatschappij, die ook de cliënt van de gecertificeerde accountant is, daadwerkelijk in staat van faillissement verkeert.
Confraterniteit
NIET-BETALING VAN EEN MEDEWERKER
Op 18 januari 2021 heeft de Tuchtcommissie van het IAB (nr. 1931/F/2020/968) een tuchtsanctie opgelegd aan het externe lid dat zijn medewerker, die eveneens lid van het Instituut was, niet had betaald. De commissie was van mening dat een dergelijke nalatigheid een houding inhoudt die strijdig is met de confraterniteit, de waardigheid en de eerbaarheid.
MISKENNING SAMENWERKINGSPLICHT
In een zaak waarover de Commissie van beroep op 10 mei 2021 (4/N/2021) uitspraak deed stelde de Commissie dat in de context van de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst tussen confraters, waarbij een opzeggingstermijn dient te worden nageleefd, in de regel gedurende die periode de gewone samenwerking wordt voortgezet en de tot dusver onderhouden praktijken in ere worden gehouden, behoudens andersluidend beding of akkoord.
Het vervolgde lid had diverse handelingen gesteld die volgens de Commissie niet te rijmen vielen met de uitvoering te goeder trouw van de verplichtingen tijdens de opzegperiode en besloot tot een schending van art. 16 van het Reglement van Plichtenleer.
ONRECHTMATIGE AFWERVING
De Nederlandstalige Kamer van de Tuchtcommissie nam op 9 december 2021 volgende beslissing in een zaak (48/N/2021) rond onrechtmatige afwerving. Aan de betrokkenen werd ten laste gelegd dat zij in overtreding van artikel 37 van de Wet van 17 maart 2019 (en artikel VI.104 WER) onrechtmatig cliënteel hadden afgeworven, minstens hun medewerking daaraan hadden verleend.
Volgens de Tuchtcommissie is cliënteel vrij en is – zelfs agressieve – concurrentie toegelaten, maar kunnen de begeleidende omstandigheden aan deze concurrentie een ongeoorloofd karakter verlenen.
De Tuchtcommissie was de mening toegedaan dat dit laatste in deze zaak aanwezig was, zeker vanuit deontologisch oogpunt.
Het ging om een zaakvoerder van een accountantsvennootschap die buiten weten van de andere vennoten/bestuurders onderhandelingen aanknoopt en voert met een concurrent (die ook in de tuchtzaak vervolgd werd), goed wetende dat bij zijn overgang naar die concurrent veel cliënten zullen volgen en hij een deel ervan zal kunnen overtuigen hem te volgen, nadien zonder enige opzeggingstermijn en op verrassende wijze zijn ontslag als zaakvoerder betekent samen met de onmiddellijke opzegging, andermaal zonder opzeggingstermijn, van de dienstverleningsovereenkomst van zijn vennootschap, zo de accountantsvennootschap gedesorganiseerd achterlatend.
De Tuchtcommissie stelde dat op elke zaakvoerder een verplichting van discretie en loyaliteit tegenover zijn vennootschap rust. Aan deze plicht was de betrokken zaakvoerder schromelijk te kort gekomen.
Uit de begeleidende omstandigheden – heimelijke contacten met een concurrent, het reeds voorafgaandelijk overzetten van de gsm-nummers, het anticiperen in de dienstverleningsovereenkomst met de concurrent op een vergoeding voor het aangebrachte/ meegebrachte cliënteel, het eveneens anticiperen in de vrijwaringsovereenkomst voor nadelige gevolgen van “de stopzetting”, het vooraf ingewonnen advies betreffende een concurrentiebeding en de aansprakelijkheid van een vennootschapsbestuurder na zijn ontslag, het onverhoeds en ontijdig in de steek laten van vennootschap en personeel, de onmiddellijk daarop volgende massale overloop van cliënteel, het wederrechtelijk achterhouden van cruciaal communicatiemateriaal – werd door de Tuchtcommissie afgeleid dat deze operatie nauwgezet werd voorbereid, wat meteen aan deze afwerving deontologisch een ongeoorloofd karakter gaf.
Ook de medecontractant werd medeplichtig aan deze activiteiten geacht.
RECLAME
De Nederlandstalige Uitvoerende Kamer van het BIBF oordeelde op 18 maart 2021 dat een lid een inbreuk pleegde op de deontologie door flyers te verspreiden met de vermelding dat er ‘kosteloos’ bepaalde diensten verstrekt werden. De betrokkene echter achtte het gebruik van de term ‘kosteloos’ toelaatbaar aangezien de kosten waarnaar verwezen werden in de flyer fiscaal aftrekbaar zouden zijn.
In haar beslissing verwijst de Uitvoerende Kamer naar de definitie van ‘kosteloos’ in de Van Dale. Op basis van deze definitie oordeelt de Uitvoerende Kamer dat wanneer een lid de term kosteloos hanteert, de cliënt verkeerdelijk zou kunnen denken dat er niet hoeft te worden betaald. Gezien de diensten wel degelijk moeten worden vergoed, meent de Uitvoerende Kamer dat het gebruik van de term “kosteloos” verkeerd en misleidend is.
NEERLEGGING JAARREKENINGEN
In het hoger reeds aangehaalde dossier (50/N/2021) besliste de Nederlandstalige Tuchtcommissie eveneens tot een inbreuk op de waardigheid gezien zowel de jaarrekeningen van de werkvennootschap als deze van de vennootschap waarmee aan projectontwikkeling werd gedaan niet of laattijdig werden neergelegd. De Tuchtcommissie wees de betrokkene erop dat hierdoor zijn eigen geloofwaardigheid (en deze van het beroep) in het gedrang wordt gebracht in zijn contacten met fiscale en administratieve overheden.
TUCHTRECHTELIJKE VERVOLGING VAN DE NATUURLIJKE EN DE RECHTSPERSOON
In een beslissing van 17 november 2021 (nr. 1825/F/2018/917) heeft de Commissie van Beroep geoordeeld dat het beginsel “non bis in idem” niet belet dat een lid dat een natuurlijke persoon is en de professionele vennootschap waarvan hij een orgaan is, gezamenlijk tuchtrechtelijk worden vervolgd
voor dezelfde feiten.
Volgens de Commissie van Beroep is dit beginsel niet van toepassing op het geval van deze dubbele vervolging, aangezien de natuurlijke persoon en de rechtspersoon verschillende rechtspersonen zijn.
TUCHTVERVOLGING VAN DE NATUURLIJKE PERSOON
In de reeds aangehaalde beslissing van 10 mei 2021 (4/N/2021) stelde de Commissie vast dat het lid de enige statutaire zaakvoerder was van de erkende rechtspersoon, de van deze rechtspersoon uitgaande documenten zijn handtekening droegen en zijn foto in de mails werd gebruikt.
Deze vaststellingen brachten de Commissie tot het besluit dat hem als enig orgaan van de vennootschap dezelfde tuchtrechtelijke aansprakelijkheid trof als de vennootschap zelf (met verwijzing naar art. 50, §1, 1°, derde lid van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen en art. 24, tweede lid van de wet van 17 maart 2019).
NIET-ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT HEEFT GEEN INVLOED OP DE TUCHTVERWIJZING
In een zaak waarover de Commissie van beroep op 10 mei 2021 (1874/N/2020) een uitspraak deed, wierpen de vervolgde leden op dat de tuchtverwijzing onontvankelijk zou zijn aangezien de klagers een rechtmatig belang zouden ontberen om klacht neer te leggen.
De Commissie oordeelde dat een klacht dient te worden onderscheiden van een rechtsvordering. De klager heeft geen zeggenschap over de afhandeling van de klacht en heeft evenmin toegang tot het dossier: de tuchtoverheid beoordeelt onaantastbaar of er al dan niet voldoende bezwaren bestaan om een tuchtvordering in te stellen.
Zelfs indien de klacht zou worden ingetrokken, aldus de Commissie, blijft de handhaving van de beroepsregels, die gebeurt in het belang van het beroep, overeind. Er kan immers ook ambtshalve beslist worden tot verwijzing naar de tuchtinstantie.
Zelfs indien de klagers zich zouden beroepen op valsheid van boekhoudkundige stukken en ze hierbij een onrechtmatig persoonlijk doel zouden nastreven, dan nog blijft de beoordeling of een ter kennis gebracht feit al dan niet tot een verwijzing naar de tuchtinstantie aanleiding geeft, onaantastbaar.